‘Ik hoef alleen maar aan mijn gedichten te denken’

07 augustus 2024

Schrijver Pim Lammers verbleef dit jaar drie weken in het Ledig House (upstate New York), op uitnodiging van het Omi International Arts Center en het Nederlands Letterenfonds. Tijdens deze schrijversresidentie werkte Pim Lammers aan meerdere gedichten die in 2025 zullen verschijnen in een bundel. In dit stuk lees je hoe hij zijn verblijf heeft ervaren.

Foto's: Kayleb Rae Candrilli

Ik ben in Upstate New York, een totaal andere omgeving dan in de city. In plaats van toeterende taxi’s hoor je hier gefluit van vogeltjes en de indrukwekkende wolkenkrabbers hebben plaatsgemaakt voor een nog indrukwekkendere natuur. ’s Avonds in bed klinken hier niet die eeuwige sirenes, maar kwaken kikkers slaapliedjes.

Deze plek mag ik de komende weken mijn thuis noemen.

Ik neem, samen met acht andere schrijvers en dichters uit Europa en de Verenigde Staten, deel aan een schrijfresidentie van Art Omi.

Ik heb al aardig wat ervaring met residenties. Zo woonde ik ooit vier weken in een afgelegen Fins dorpje, verbleef ik een maand in het stadspark van Ljubljana en genoot ik van een aantal zomerse schrijfdagen op Rhodos.

Maar niet eerder ben ik zo onder de indruk geweest als nu. De omgeving is prachtig, de residentiegebouwen staan boven op een heuvel en kijken uit over bossen, in de verte zie je de Catskill Mountains. Ik krijg hier niet alleen onderdak (ik heb twee slaapkamers én een eigen badkamer toegewezen gekregen), ook zorgt de organisatie iedere dag voor mijn eten. De koelkast in de gemeenschappelijke keuken is rijkelijk gevuld voor ontbijt en lunch, en elke avond komt er een kok langs die uitgebreid én ongelofelijk lekker voor ons kookt.

Ik word er bijna ongemakkelijk van. Waar heb ik dit allemaal aan verdiend?

Waar ik bij mijn andere residenties gewoon zelf boodschappen moest doen en mijn eigen eten klaar moest maken, hoef ik dat nu allemaal niet. Ik hoef hier niet aan zulke dagelijkse dingen te denken. Ik hoef hier helemaal nergens aan te denken. Alleen maar aan mijn gedichten.

Ik ben van plan om te werken aan een nieuwe poëziebundel voor kinderen. Het thema is liefde en vriendschap, want deze wereld vol haat kan wel wat liefde gebruiken.

De Amerikaanse schrijvers lijken minder onder de indruk te zijn van de residentie dan de Europese. Op een van de eerste avonden blijkt waarom: in de Amerikaanse schrijverswereld komen dit soort residenties vaker voor. Er zijn daar meer van dit soort hotelwaardige residenties waar je als schrijver in de watten wordt gelegd zodat je je volledig kunt focussen op je werk.

We wisselen residentie-ervaringen uit, of beter gezegd: de Amerikanen vertellen de Europeanen voor welke plekken ze zich hierna moeten opgeven. Yaddo, Hawthornden, Jentel.

‘And don’t forget Headlands!’ roept een van de Amerikanen. De andere twee Amerikanen knikken meteen instemmend en wat volgt is een beschrijving van een bijna nog idyllischere plek dan waar we nu zitten.

Too bad a succubus lives in one of the rooms.’

Ik heb nog nooit gehoord van een succubus, maar het wordt me met liefde en met veel gevoel voor drama uitgelegd: een vrouwelijke demon die ’s nachts mannen uit hun slaap houdt door seks met ze te hebben. Meerdere mannelijke schrijvers hebben dit tijdens hun Headlands-residentie meegemaakt, sommigen zijn daardoor zelfs eerder naar huis gegaan.

‘But you really have to apply, just make sure you’re not staying in the haunted room,’ zegt de dichter uit Pennsylvania luchtig, alsof we het hebben over lelijk bloemetjesbehang op die kamer in plaats van een demon.

Een half uur later lig ik in mijn bed naar het plafond te staren. Ik vraag me af of het hier ook spookt. Of er in Upstate New York ook succubussen bestaan.

Ik ben nog nooit met een vrouw naar bed geweest en ook al ben ik daar altijd al nieuwsgierig naar geweest, ik weet niet of mijn eerste keer wel met een demon moet zijn.

Na een paar dagen op deze plek heb ik al een fijn schrijfritme ontwikkeld. Dankzij mijn jetlag word ik steeds vroeg wakker. Vervolgens maak ik ontbijt in de gemeenschappelijke keuken en ga dan op de veranda zitten. Daar heb ik uitzicht over een heuvelachtig, uitgestrekt gebied met bomen en een groot grasveld, vaak graast er een kudde herten.

Urenlang zit ik op die veranda: ik lees er gedichten, staar wat voor me uit, schrijf een paar zinnen, staar wat voor me uit, lees nog meer gedichten, staar wat voor me uit, schrijf een paar zinnen, staar wat voor me uit, staar nog wat langer voor me uit – en zo gaat het nog even door.

Ik onderbreek dit zo nu en dan om een kop thee te zetten, om even naar de wc te gaan of om een kort gesprekje te voeren met een van de residenten. De Spaanse schrijfster zit vlakbij en komt in haar eigen schrijfpauzes steeds even naast mij zitten om te roken.

Ik blijf op de veranda zitten tot twee of drie uur ’s middags, waarna ik een wandeling maak over het enorme terrein van Art Omi, mijn hardlooprondje doe of een duik neem in de vijver verderop. Voordat ik het weet, is het alweer zeven uur ’s avonds en zitten we met de groep aan de grote eettafel, te genieten van heerlijk eten en gesprekken over literatuur en het leven.

‘Verveel je je daar niet?’ vraagt een vriendin tijdens een telefoongesprek als ik haar over mijn ritme van lezen, schrijven en staren heb verteld.

‘Nee,’ antwoord ik. ‘Ik heb me nog geen moment verveeld.’

En dat is waar. Ik geniet van mijn verandaplekje en ik geniet ook zeker van het voor me uit staren.

Ik denk tijdens het staren aan wat ik net gelezen heb, aan wat ik net geschreven heb of aan wat ik nog ga schrijven. Vaker nog denk ik aan dingen die helemaal niets met het schrijven te maken hebben. Aan wat ik straks uit de koelkast ga pakken als lunch of wat voor felblauwe vogel het toch is die ik de hele tijd langs zie vliegen.

Soms weet ik even niet waar ik zojuist aan heb gedacht. Misschien denk ik dan aan helemaal niets. En dat is alweer even geleden. Na lange tijd heb ik het gevoel dat ik echt tot rust ben gekomen.

Twee weken breng ik op die veranda door, daarna besluit ik om wat meer vakantie te gaan vieren. Schrijven, gedichten lezen, voor me uit staren – dat kan allemaal in Nederland ook nog.

Ik ben nu in de Verenigde Staten. Ik wil de omgeving ontdekken, de Amerikaanse cultuur ervaren.

Van de organisatie krijg ik toestemming om in hun grote bus te rijden. Ik heb twee stressvolle testritjes nodig (de imposante wagen is bijna vijf keer groter dan mijn eigen Fiat Panda), maar niet veel later voel ik me al een echte Amerikaanse truck driver.

Ik gebruik hem voor allerlei uitjes, soms alleen maar meestal met een of meerdere mederesidenten. We maken lange natuurwandelingen, we ontbijten bij een echte American diner, we zwemmen in een groot meer, we gaan op yard sale-jacht, we bezoeken alle boekwinkels in de omgeving, we bezoeken alle fastfoodrestaurants in de omgeving, we doen boodschappen bij de Walmart.

Ik geniet bijna nog het meest van het rijden zelf. Met een grote van over de oneindige Amerikaanse wegen, overal prachtige uitzichten, Bruce Springsteen op de radio – in mijn hoofd begin ik een roadtrip te plannen.

Na een lange boswandeling, waarbij we over rotsen en boomstammen moesten klauteren, zijn we bij een enorme waterval aangekomen. Hoewel we onderweg bijna niemand tegen waren gekomen, lijken toeristen zich hier massaal te verzamelen.

Ik ben samen met drie andere residenten een wandeling door de Catskill Mountains aan het maken.

Do you want me to take a picture of you and your family?’ vraagt een Amerikaan aan mij.

Ik heb net hem op de foto gezet, de waterval op de achtergrond. Hij stak zijn beide duimen omhoog, glimlachte breed.

Ik knik en roep mijn mederesidenten erbij. Ik sla mijn arm om de schouders van de Zweedse dichteres. Met mijn andere arm doe ik de Amerikaan na en steek mijn duim omhoog.

Family.

Nog niet zo lang geleden kenden we elkaar nog helemaal niet. We wisten niets van elkaar en moesten moeite doen om te onthouden wat voor soort werk iedereen maakte. We hadden zelfs moeite met elkaars namen.

Maar dat is nu, na bijna drie weken residentie, helemaal anders. We hebben routines en gewoontes met elkaar opgebouwd. We hebben elkaar leren kennen door diepzinnige gesprekken, maar ook door flauwe grapjes. We kwamen elkaar ’s ochtends tegen in de keuken bij het ontbijt, vroegen elkaar hoe we hadden geslapen. Elke avond dineerden we samen terwijl we over ons werk praatten, over onze successen, over onze worstelingen. We bespraken met elkaar ons werk en ons leven zoals alleen goede vrienden dat met elkaar doen.

Dat het als familie voelt, merken we vooral de laatste dagen.

Er worden al herinneringen opgehaald. ‘Remember our first day here?

Er worden plannen gemaakt voor de toekomst. ‘We should do another residency together!

En er wordt geknuffeld. ‘I’m going to miss you so much.’

Onze eerste dag is nog niet eens drie weken geleden, maar als iemand onze gesprekken op zou vangen, zou hij denken dat het drie jaren geleden is.

En dan is er die onvermijdelijke laatste dag. Op het treinstation in Ghent, een klein stadje verderop, neem ik afscheid van de groep. Ik zie aan de sombere gezichten dat ik niet de enige ben met een zwaar gevoel in mijn buik.

Veel te snel ben ik daarna weer in Nederland.

De eerste dagen zie ik mijn vrienden en mijn echte familie nog niet, ik ben druk bezig me aan te melden voor nieuwe residenties. Alle residenties die de Amerikanen hebben aangeraden, zélfs die met de succubus.

Als het daar ook maar een klein beetje lijkt op mijn residentie van Art Omi, dan neem ik alle spoken en demonen voor lief.